De eerste les, hoe doe je dat?

Één hoofdstuk in twee lessen!

Hierna volgt een lesopzet die je kan helpen de eerste les vorm te geven. Het is een hulpmiddel en je kunt eruit halen wat je nuttig vindt.

Duur: ongeveer 50 minuten.

Voorbereiden:
Voor de eerste les moet je zorgen dat iedereen een boek heeft. Dat klinkt als een open deur, maar is wel belangrijk voor het slagen van de les. (Gezeur met kopieën of samendoen is voor kinderen geen aanrader.) Schaf de boeken dus waar mogelijk zelf van te voren aan. Verder kun je het best ook schriften en pennen bij de hand hebben voor diegenen die dat niet zelf meenemen.

Lesindeling:
1. (5 minuten) Als de kinderen binnenkomen, vertel je wie je bent en je doet een voorstelrondje. Vraag de kinderen naar hun verwachtingen van het Spaans. Waarom willen ze het leren? Als je kinderen serieus neemt en interesse toont in hun motivatie, luisteren ze ook beter naar jou.

2. (5 minuten) Daarna vertel je wat de bedoeling van de lessen is. Je kunt vertellen hoeveel lessen er zijn en hoe de lessen ingedeeld zijn. Het is ook goed om te vertellen wat je van de leerlingen verwacht en wat je einddoel is.

Voorbeeld:
–  20-24 lessen over het schooljaar en 18 hoofdstukken in het boek
–  dat is dus bijna een hoofdstuk per les
–  laat het tekstboek zien, vertel hoe het is opgebouwd. (hoofdstukken, spelletjes, vocabulaire, achterin: woordenlijsten, grammatica)
–  laat het werkboek zien, laat zien wat voor soort oefeningen er in staan.
–  het werkboek: oefeningen maken de leerlingen thuis en die kunnen ze zelf nakijken op de site
–  laat zien hoe ze de site kunnen vinden (liefst met smartboard), schrijf het adres van deze website op het bord.
–  steekproefsgewijs controleer je het huiswerk en dan vooral de moeilijke oefeningen (die kun je apart noemen bij het huiswerkopgeven)
–  de cd moeten de kinderen zelf thuis luisteren, liefst meerdere keren per week

Daarna ga je beginnen met de echte ‘les’.
3. (5-10 minuten) Vraag de kinderen welke Spaanse woorden ze al kennen. Dat kunnen namen zijn of woorden die ze tijdens vakantie hebben gehoord. Als er niet veel uitkomt, help ze dan een beetje. Geef kinderen die niets zeggen uit zichzelf, de gelegenheid om ook iets te zeggen. Kennen ze namen van landen waar ze Spaans spreken? Noem zelf Colombia, hola of chihuahua. Schrijf alle woorden die genoemd worden op het bord. Als het meezit heb je er een aantal woorden bijzitten waar de ñ in zit of de ll.

4. (5 minuten) Als je een aantal woorden hebt, voeg je zelf nog een aantal toe: España, paella, sangría, Colombia, Perú, Holanda, Juanes = zanger, Valencia, chocolate. Zo krijg je een goed beeld van de verschillen tussen Spaans en Nederlands. Vraag nu aan een leerling hoe het woord uitgesproken moet worden. Als die het fout zegt, verbeter je het, anders herhaal je het. (complimentjes geven is belangrijk!) Je vraagt wat het verschil is met de Nederlandse uitspraak. Zeg er nu meteen de uitspraakregel bij. Maak een lijstje van de letters die anders zijn:
u = oe
ll = j
j = g
v = b/w
h spreek je nooit uit
letters met accent zijn juist gemakkelijk.

De c en de g kun je nog even voor later bewaren als ze niet genoemd zijn. Anders heel kort belichten.
De c gaat net als het Nederlands: cola, cacao, cuba = k centrum, citroen = s, in het Spaans wordt dat [th]
De g is een Nederlandse g voor de e en de i (Gibraltar, Gerona)
De g is een Engelse g voor de a, o en u (gorro, gala, Guatemala)

5. (3 minuten) Nu laat je de kinderen één voor één de woordjes op het bord voorlezen.

6. (10 minuten) Klik hier voor een kopietje met woorden om de uitspraak te oefenen.

7. (10 minuten) Nu laat je de kinderen pagina 5 van het tekstboek lezen en maken. Dat is een inleiding op het boek. Je kunt ervoor kiezen om dit als eerste te doen in de les, maar nu hebben ze al iets meer bagage om deze tekst goed te begrijpen. Geef hiervoor beperkt tijd, bijvoorbeeld 6 minuten. Als het nog niet af is, geeft dat niet.
Ze moeten meteen zien, dat er tempo is tijdens je les. Praat erover na als er nog tijd is, anders begin je hiermee volgende les.

HUISWERK
1. luisteren les 1, woordjes erbij leren, hardop voorlezen van de dialoog en de woordjes (bij les 2 ga je dieper in op hoe je woordjes moet leren, daar hebben ze dan vaak voor het eerst ervaring mee gehad.)

Tip: bij wrts  of op de site en de app van Wozzol staan veel woordjes per hoofdstuk van deze methode. Dat kunnen de kinderen gebruiken om te oefenen. Leer ze dat meteen.

Bewaren

Bewaren

één hoofdstuk in twee lessen, dat doe je zo!

LES 1
1. Een nieuwe les begin je met een introductie: waar gaat deze les over? Wat gaan je leerlingen leren? Dan hebben ze een overzicht.

2. Daarna lezen jullie de eerste dialoog samen. De leerlingen die niet voorlezen, moeten de zinnen daarna proberen te vertalen. Laat ze letterlijk vertalen, dan begrijpen ze de woordvolgorde eerder. En ze zien dat het persoonlijk voornaamwoord wordt weggelaten.

3. Dan behandel je samen de grammatica. Ook daar kunnen de leerlingen vaak voorlezen. Zodra er mogelijkheden zijn om Spaans te praten, m.b.v. de net behandelde grammatica, dan doe je dat meteen. Dat komt ook wel in de Actividad terug, maar hier begin je er mee. Hoe meer ze spreken, hoe beter.

4. Dan lezen jullie dialoog 2. Staan er vragen in? Stel ze meteen aan de leerlingen.

5. Nu is het tijd voor het Juego of de Actividad. Doe een van beide. De andere doe je de tweede les.
Probeer iedereen wat Spaans te laten spreken. Je stelt ze vragen, maar ze moeten die vragen ook doorspelen naar hun buurman. Herhaal ook meteen de vragen uit een vorige les. Herhaling is erg belangrijk.

6. Als er tijd is, loop je samen de woordjes even langs. Zeker als ze geen huiswerk thuis maken, is dit belangrijk. Hardop lezen is ook goed!

7. De leerlingen maken de les uit het oefenboek voor de helft en jij loopt rond om te helpen. Is iemand snel klaar? Laat hem of haar vragen in het Spaans maken voor de volgende keer. Die kunnen ze later gebruiken. Het vergroot de betrokkenheid enorm als ze zelf vragen maken. Geef dat ook op als huiswerk: 3 vragen maken voor elkaar.

LES 2
1. De volgende les start je met het kort herhalen van de stof. Stel weer vragen in het Spaans en herhaal ook wat vragen die ze al geleerd hebben in eerdere hoofdstukken. Hier kun je ook de leerlingen vragen, de vragen die ze gemaakt hebben, te stellen. Als niet iedereen een vraag kan stellen, komen die later aan bod of een volgende les. Vragen die net gesteld zijn, vallen af, maar zijn voor een ander moment wel weer bruikbaar.

2. Lees samen dialoog 3 als die er is.

3. Overhoor elkaar de woordjes uit de les. Daar kun je een spelletje van maken: wie kent de meeste woordjes? Als je een vaste groep hebt, kun je hier een wedstrijdelement inbrengen. Dan gaan ze zeker thuis aan de slag, want iedereen wil winnen. (Scorebord bijhouden en een prijsuitreiking als je ook de certificaten uitreikt tijdens de laatste les. Koop iets kleins als prijs. Hier vraag ik vaak de ouders bij.)

4. Ik doe de Actividad of het Juego of als dat er niet is een Actividad uit een eerdere les. Het is een spreekmoment. Hier kun je ook de vragen die de leerlingen voor elkaar moeten maken weer gebruiken. (¿Tienes una pregunta para nosotros?)

5. Bespreek de vlaggen, of maak een woordweb op het bord met een thema: dieren, eten, landen, familie, vakantie, kleuren etc.

6. De leerlingen maken het hoofdstuk in het oefenboek af.

7. Afsluiten met een korte evaluatie: heeft iedereen geleerd wat in het hoofdstuk stond? Wat vonden ze moeilijk? Wat moet je in de gaten houden of herhalen op een later tijdstip?

0